Levenswerk II – het kunstwerk van Margiet Luyten
dat ons hier brengt vandaag- toont meesters
in het uitdrukken van dit soort nuances.
Pioniers die het onbekende, het speculatieve en
het onontgonnene (dat woord bestaat ook niet) hebben omarmd
en tot grote hoogten brachten.
Ze vertolken als meester- sommeliers de stillevens,
sculpturen en conceptuele constructen naar het grote publiek.
Allemaal op een andere manier.
Allemaal ruilden ze een leeuwendeel van hun leven in
voor confrontaties met het rare, het schijnbaar onbegrijpelijke,
het nog niet bedachte maar wel gemaakte.
Flor Bex maakte meer dan 700 tentoonstellingen.
Dat is 700 keer je tot iets nieuws verhouden.
Misschien wel 700 keer de kick voelen, van iets dat op z’n plek valt.
Maar ook minstens even vaak de frustratie toelaten
omdat je de woorden nog niet gevonden hebt.
Ondanks dat de meningen, methodes, gebroken lansen
en dogma’s van de kunstbemiddelaars in Levenswerk II verschillen
komen er twee zaken overeen.
1. Het is jammer dat er tegenwoordig zoveel geld
gemoeid gaat met kunst, want geld houdt nou eenmaal niet
van het speculaties en onzekerheid.
2. de huidige tijdgeest is een chaotische, een pluriforme, eentje die
van alles een beetje doet, surft over een weelderig oppervlakte.
In een samenleving waar onder invloed van mondiale stromen
een hernieuwde behoefte aan nationalisme is ontstaan
(denk aan Brexit, of het verplicht aanleren van ons volkslied)
biedt het oerwoud van de huidige tijdgeest mij juist hoop en moed.
Meer dan de kunstgeschiedenis.
Die gaat over dominantie, arrogantie en individualisme.
Het toont aan wie er praatte en wie luisterde.
Kunstgeschiedenis leerde me dat ik, net als alle andere vrouwen,
er geen in plaats heb.
Vrouwen hadden geen tijd om na te denken, te maken,
of te bemiddelen, want ze waren veel te druk bezig naakt
een dutje te doen in het bos.
Op een kleed, tussen twee mannen in pak.
Liesbeth Brand Corstius verbaasde zich hier in 1975 al over
en deed een oproep aan kunstenaressen.
Ze kreeg 2000 brieven terug.
Deze vrouwen waren niet naakt in het bos, maar stonden paraat
toen de geschikte bemiddelaar zich aandiende.
Toen ik afstudeerde werd de WWIK afgeschaft voor kunstenaars.
Enkele jaren later was kunst een nationale, linkse hobby.
Mister Motley, het magazine waar mijn sparren in de ring écht begon
onder de vleugels van bemiddelaar Hanne Hagenaars,
mocht niet langer doorgaan op papier.
Meer dan 20 toonaangevende instituten
sloten de deuren voorgoed in Nederland.
We konden onszelf niet verdedigen, want onze woorden lagen
in de nuance, in de binnenkant van die tuinslang, niet op onze tong.
Woorden waren, net als in 1984 een mijnenveld geworden,
de burger bang om te spreken, om een onjuiste, schadelijke mening
te verkondigen.
De taal moest nog gemaakt worden.
De bemiddelaars uit Levenswerk II rijgen de schakels tussen kunst
en tijdgeest aaneen.
De tijdgeest die zich herhaalt, wentelt en steeds bij het omkijken
een ander gezicht trekt.
Lily van Ginneken zegt in de film: “Elke tijd heeft z’n eigen beelden
en verbeeldingen. Op een gegeven moment denk je
‘O, daar weet ik niet veel van’ of ‘die wereld die ken ik niet’. (…)
Ik probeer een hoop dingen te zien, maar ik weet ook
dat er een hoop dingen gebeuren die ik niet zie. En dat spijt me zeer.”