Interview: Ove Lucas.
Foto: Rick Messemaker.
Gepubliceerd door CBK Rotterdam
n.a.v het winnen van de Hendrik Chabotprijs 2019
Uit: Kunstenaars gaan niet met pensioen
uitgeverij Duo/Duo 2019
‘Als het ooit aan de orde is,
zal je versteld staan
van wat je weet’
Op de fiets over de Schaardijk langs de Nieuwe Maas
is een mooie reis naar het atelier van Marjolijn van den Assem,
dat zich samen met het woonhuis en architectenbureau
van haar man bevindt in een nauwelijks opvallende
strakke doos boven de rivier. Eenmaal binnen word ik
omringd met prachtige doorkijkjes en bijzondere kunstwerken.
Op de inpandige brug naar haar werkruimte maakt
Van den Assem mij attent op een prachtig klein schilderij.
Zij schilderde het toen ze 11 jaar oud was.
Het is het begin van een gesprek dat ons voert van
onbegrepen verlangens via Friedrich Nietzsche
naar een takkenwijf.
Marjolijn van den Assem (Rotterdam, 1947)
behoort al decennia tot de top van de Nederlandse tekenkunst.
Haar werk is op veel plekken in binnen- en buitenland te zien
en ook in vele verzamelingen opgenomen.
Zoals wel vaker ging dit echter niet zonder slag of stoot.
“In mijn jeugd was ik een periode extreem verlegen
en voelde me onbegrepen. Ik identificeerde me met kunstenaars
en dichters, maar vond geen weerklank bij mijn omgeving.
Mijn vader had een eigen bedrijf en zo zijn ideeën
over de toekomst van zijn kinderen. Daar paste
een kunstenaarschap natuurlijk helemaal niet in,
hooguit als leuke hobby.
Ik ben vanuit Emmen, waar ik op jonge leeftijd
met mijn ouders naar toe was verhuisd,
toch weer terug gegaan naar Rotterdam om daar de Academie
te gaan doen. Uiteindelijk heb ik het niet afgemaakt,
omdat ik in verwachting was van onze dochter
en me daardoor ineens tien jaar ouder voelde
dan de rest van mijn academie-klas”.
Van de vroegste jaren als professioneel kunstenaar
(“volgens mij word je als kunstenaar gebóren!”)
kan Van den Assem zich nauwelijks iets herinneren.
“Dat is een blinde vlek. Wel weet ik nog dat ik
een tentoonstelling had bij Albert Waalkens in Finsterwolde (1978)
en in het Groninger Museum
(1981, 6 Nederlandse kunstenaars in de verzameling Mohr-Mathon). Daarover verscheen toen ook een artikel van Hans Vogels
in de Volkskrant over fundamentele tekenkunst.
“Op dat moment realiseerde ik me dat ik gezien werd”.
Een doorslaggevende gebeurtenis in haar artistieke loopbaan
noemt Van den Assem de ontmoeting met
Josine de Bruyn Kops (1940-1987),
die directeur was van Museum Gouda van 1976-1986.
“De ontmoeting met haar en later ook met
Liesbeth Brandt Corstius, hun beider steun en stimulans
zijn erg belangrijk voor mij geweest.
Mijn manier van werken was toen heel monomaan
en teruggetrokken, het was mijn manier van overleven.
De Bruyn Kops en Brandt Corstius gaven me solotentoonstellingen
in hun musea in Gouda en Arnhem omdat ze vonden
dat mijn werk de buitenwereld in moest,
gezien moest worden, ze dachten dat dat ook bemoedigend
zou kunnen zijn voor andere vrouwelijke kunstenaars!”
Van den Assem was toen al bezig met werk dat voortkwam
uit haar intense interesse in het werk van de filosoof
Friedrich Nietzsche.
“Ik heb me in het werk van Nietzsche ingevochten
en tankte daar enorm veel zelfvertrouwen uit.
Maar daar vertelde ik niemand over, dat was voor mij
immers geen werk maar een onontkoombaarheid,
de enige manier om mijn hersenen in gang te zetten.
Van de kunstenaar John van ’t Slot kreeg ik een
nog niet geopend exemplaar van Ecce Homo,
dat ik zelf pagina voor pagina heb opengesneden
en ‘veroverd’, het werd mijn favoriete Nietzsche-boek.
Daarna ben ik zeer gedisciplineerd Nietzsches hele oeuvre
én vele interpretaties daarvan gaan lezen, ook als ik daar toen
soms weinig van snapte. Een goede vriend en leidsman,
die toen belangrijk voor mij was zei echter:
Als het ooit aan de orde is, zal je versteld staan van wat je weet.”
Marjolijn van den Assem kwam dus rond haar
dertigste levensjaar op het spoor van Nietzsche
en begon de reizen die hij maakte na te reizen
en de plaatsen waar hij werkte te bezoeken.
Enkele jaren na de val van de Muur, tijdens een reis
door het oosten van Duitsland, kwam ze aan in
Naumburg (an der Saale), een stadje dat zich
in deplorabele staat bevond. Aan het vervallen Nietzsche-Haus
hing een briefje met de boodschap dat er een
Nietzsche Gesellschaft zou worden opgericht,
inclusief het adres van de oprichters.
“Toen ik thuis kwam, heb ik een briefje geschreven
dat ik graag lid zou willen worden en de Duitse marken
die we van onze vakantie over hadden heb ik er bijgevoegd
als aanbetaling. Nooit meer wat gehoord, totdat ik
een jaar of tien later een pasje ontving als Mitglied.
Weer jaren later werd ik gebeld door Paul van Tongeren
(Nietzsche Research Group, Nijmegen) die door de directeur
van het Nietzsche Dokumentationszentrum Naumburg
was gevraagd om te bemiddelen voor
een solotentoonstelling aldaar.
Ik sprong een gat in de lucht! Mij werd min of meer opgedragen
om een werk te maken speciaal voor een ruimte
van zes meter hoog. Maar werk in opdracht maken
doe ik zelden, het past niet bij mijn werkwijze.
Gelukkig wist Jisca Bijlsma (nu directeur Chabot Museum, Rotterdam), mijn curator voor deze tentoonstelling Seelenbriefe,
mij ervan te overtuigen dat het me in dit speciale geval
wèl zou lukken. Ik heb me toen in mijn atelier teruggetrokken
en een werk gemaakt dat uiteindelijk een ereplaats kreeg naast het borstbeeld van Nietzsche, daar ben ik nog steeds
enorm trots op. Op een rol van tien meter heb ik
kleine tekeningen gemaakt, die langzaam steeds ruimtelijker werden,
op het eind kropen ze echt letterlijk uit die rol.”
Van den Assem leidt me door haar atelier en vertelt
over een tentoonstelling waar ze nu mee bezig is,
Big Art in de Bijlmerbajes (2018). Ze wil het monumentale werk
dat ze in Naumburg liet zien, daar in een gymzaal tonen,
maar terwijl ze erover praat, neemt haar irritatie toe.
“Ik voel me steeds meer geroepen mijn beroepsgroep
in bescherming te nemen. Het blijkt zoals nu dat je ruimte
ter beschikking krijgt, maar er verder helemaal niets wordt
geregeld, geen vervoer, geen steiger, geen assistentie,
geen honorarium. Dat zie je echt steeds meer, ook in musea,
iedereen wordt betaald, behalve de kunstenaar.
De kunstenaar is vaak de pineut, het kind van de rekening.
Helaas is het zo dat je niet kunt leven van je
kunstenaarschap, ondanks regelmatig goede verkopen
en stipendia. Ik heb gelukkig nog mijn ‘werk van de maand’,
mijn eigen materiaalfonds op mijn blog,
waarmee ik van de opbrengst iedere maand materialen
bij Harolds kan gaan kopen. Marjolijn is commercieel,
zeggen collega’s dan, ja, gelukkig wel, want daardoor
kan ik dóórwerken en hoef geen leningen
af te sluiten die ik later weer terug moet betalen.”
Marjolijn van den Assem heeft geleerd haar stem te gebruiken.
Zij behoort bijvoorbeeld tot de weinigen van haar generatie
die zeer actief is op sociale netwerken en heeft een eigen blog
waarop ze regelmatig post en haar opvattingen deelt.
“Als kunstenaar moet je karakter hebben om je in het leven
staande te houden. Veel mensen zeggen dat ik zo aardig
en coöperatief ben, maar ondertussen ben ik door
alle ervaringen ook een takkenwijf geworden
wanneer dat noodzakelijk is.
Uiteindelijk ben ik dus toch volwassen geworden.”
zie: Interview door Ove Lucas