Arjen van Veelen

De vriendschap met de wilg,
geworteld in de Eschpolder,
sterkt de schrijver
die zich verlaat
op de gedaantewisselingen
van de wilgentakken,
van pril naar zwaar
naar kaal en zwiepend
.

Arjen van Veelen in NRC
van 14 & 15 december 2024
illustratie Roos in ‘t Veld

“Ik stond op het punt om een wat plagerig essay te gaan schrijven over mensen die geloven dat de natuur bezield is – de moderne animisten, die prediken dat rotsen en rivieren levende wezens zijn – toen de wilg tegen me begon praten.

Die ochtend was ik zoals gewoonlijk naar mijn werkplek in de polder gefietst. Ik had mijn regenjas te drogen gehangen naast de radiator, had wat gebladerd door poëziebundels om in de stemming te komen. Ik had paracetamol genomen tegen een opkomende griep. En toen, voor ik mijn laptop openklapte, had ik nog een blik uit het raam geworpen.

Pal voor het raam, naast de sloot, groeit een prachtige schietwilg. Een meter of vijftien hoog met een grijsgroene bast vol kleurige korstmossen. Op basis van de diameter schat ik hem op een jaar of dertig, al is het moeilijk te zien: de stam moet ooit laag bij de grond zijn afgezaagd, waarna de boom in veelvoud is herboren. Uit een veel te brede stronk rijst nu een triomfantelijk boeket van zeven, acht krachtige stammen op. Kijk ons toch leven, zwaaien ze.

In de anderhalf jaar dat ik deze werkplek had, had ik bijna elke dag een foto gemaakt van het landschap: steeds de wilg met daarachter de oude boerderij, het rode bankje, de diepe oude polder, de rivierdijk met daarachter een glimp van de strakke skyline. En steeds anders. De wilg in de sneeuw. De wilg in de lente met een frisgroen ontploft warhoofd. De wilg loom en dromerig te midden van pluizig voorbijdrijvend zaad. De wilg met grote bonte spechten, halsbandparkieten of met de kale takken vol kauwtjes als zware wintervruchten.

Op zomeravonden was de wilg het mooist, als zon de kloven in de schors roodgloeiend oppookte en de groene blaadjes gouden vlammetjes leken. Rond de zonnewende was de wilg zelfs mijn werkkamer binnen gesprongen. De zon stond toen een paar dagen lang precies goed en toverde een schaduwspel van ritselende loof op de muur achter me. Het had me minutenlang betoverd. Een paar weken geleden, na een storm, lag al dat blad op de grond, als een woest uitgesmeten gele jurk.

We hadden samen al best wat beleefd, de wilg en ik, maar nooit eerder hadden we elkaar gesproken. Bomen praten niet.

Praten is misschien niet het goede woord. Maar wat is het goede woord dan wel? Contact? Te zakelijk voor wat er speelde. Visioen? Nee, ik zag geen dingen die er niet waren; ik zag echt de wilg, ik zag hem juist heel erg écht.

Het was alsof ik daarvoor als een verveelde museumbezoeker naar een plat landschap had gestaard, waaruit opeens die wilg naar voren was gesprongen, als een levend hologram met knetterende vertakkingen, die me aanraakten en optilden, waardoor ik zelf ook onderdeel werd van dat landschap… En de wilg zei dus iets. Heel helder, maar zonder woorden – zoals in dromen soms bekenden zwijgend verschijnen, je weet precies waarom…

Humorloze priesters

Nou ja, dat bedoelde ik dus: geen woorden voor. Mensentaal is een onding, een camera die altijd net hapert als we eindelijk echt iets meemaken. Het geschréven woord is al helemaal houtenklazerig, dat is ooit uitgevonden om belasting bij te houden. ‘Vandaag de wilg gezien als een levende aanwezigheid die me bekijkt’, noteerde ik dus maar in mijn logboek. Punt. Daarna wilde ik aan het werk gaan alsof er niets was gebeurd.

Maar dat kon helemaal niet meer.

Want ik had dus bedacht om een plagerig (en heus ook best geestig en serieus) essay te schrijven over de revival van het animistische wereldbeeld. Animisme is dat je gelooft dat alles een animus heeft, Latijn voor een ziel of geest of intelligentie. Het is in de mode, ook onder biologen en andere wetenschappers. Op mijn bureau stonden torentjes van boeken van jongere en oude mystici, ik zal wat namen laten vallen. Amitav Ghosh. Robert Macfarlane. Eva Meijer. Robin Wall Kimmerer. Bruno Latour. Nastassja Martin.

Er zaten fijnbesnaarde dichters bij en humorloze priesters. In allerlei gradaties geloofden ze in geesten, in mijn ogen zeiden ze allemaal hetzelfde: we moeten korte metten maken met het westerse wereldbeeld, met zijn strikte scheiding tussen mens en natuur. Ze zeiden dat de koloniale drang tot controle van de natuur de bron van alle kwaad was: van uitbuiting en klimaatontwrichting tot aan geestelijke uitputting. Dat we een voorbeeld konden nemen aan inheemse natuurvolkeren: die leefden nog wel in harmonie met de natuur, die wisten dat dieren kunnen praten, dat rotsen bezield zijn, die lieten rivieren vrij.

Copyright

Sommige van die boeken vond ik prachtig. In enkele had ik gaandeweg steeds boziger zitten krassen. Fronsende golfjes onder zinnen vol vaagtaal, uitroeptekens van afschuw bij wat ik echt kullebol vond (zoals dat bossen copyright moeten krijgen op de muziek die ze voortbrengen).

Ik houd van natuur en ben een sucker voor magie, vorig jaar rond deze tijd in Disneyland Parijs was ik zelfs een seconde in de nepsneeuw getrapt (de kinderen wezen op de sneeuwkanonnen op de daken van Main Street). Op goede dagen hoor ik het goedmoedige gezoem dat uitgaat van al het groen. Dus waarom las ik het met kwade blik?

Misschien was het jaloezie, ik had zelf al moeite met communiceren met mijn kat, deze mensen spraken met korstmossen, koolmezen, de kosmos – alsof het niets was.

Was het hun bekeringsdrang, dat hun animisme vaak gepaard gaat met activisme, zelfs met revanchisme? Want vaak had de westerse mens, vooral de witte man, het gedaan; de inheemse mensen bleken altijd nobele wilden. Nog los van dat moralisme, klopte dat gewoon niet, leek me. Want ja, uitbuiting en ontbossing waren vreselijk, maar daartegenover stonden onze zeer waardevolle pogingen om de grillen van de natuur te controleren met ratio, zoals de deltawerken of de anticonceptiepil. Chemici wisten de geneestkrachtige stof in wilgenbast te identificeren, waardoor ik nu niet op een stuk schors hoefde te kauwen om pijn te stillen.

Dat westerse wereldbeeld, met die scheiding tussen mens en natuur, tussen feit en fabel – natuurlijk, het was ook maar een brilletje, maar we hadden de levensverwachting van de mens weten te verdubbelen.”

Lees verder:
“Op zomeravonden was de wilg het mooist,
als zon de kloven in de schors roodgloeiend oppookte”

Arjen van Veelen schrijft schilderend in NRC:

“In de anderhalf jaar dat ik deze werkplek had,
had ik bijna dagelijks een foto gemaakt
van het landschap:
steeds de wilg met daarachter

de oude boerderij,
het rode bankje, de diepe oude polder,
de rivierdijk met daar achter een glimp
van de strakke skyline.”



“De zwierige handtekening van de riviergod”
schreef Arjen van Veelen
over de Eschpolder
in 2023 voor De correspondent

Over zijn boek ‘Rotterdam’:
“Met Rotterdam schreef Arjen van Veelen
een oproep tot onbeschaamde solidariteit (…)
een ode aan de ingewikkeldheid, weerbarstigheid
en inefficiëntie van het leven.”

zie: Eschpolder (1)
zie: na-gaan (Eschpolder) (6)
zie: wandelingen (14)

Leave a Reply

Your email address will not be published. Required fields are marked *